ROEIVERENIGING RIJNLAND
Tom Neumeijer I
De Tom Neumeijer werd gedoopt door zijn naamgever. Tom Neumeijer (1921 – 1991) was lid van RV Willem III en won acht keer de Hollandbeker1. De eerste keer in 1947 en vervolgens in alle daarop volgende jaren tot en met 1954. Tijdens de Spelen van 1948 in Londen maakte hij op 27-jarige leeftijd zijn Olympisch debuut. Hij nam met zijn roeipartner Henk van der Meer deel in een dubbel twee. De wedstrijden werden gehouden op de Thames. Zij behaalden geen medaille. In 1970 werd al weer de Neumeijer II gedoopt dus het is aannemelijk dat de Neumeijer I toen uit de vaart is geraakt.
Jan Wienesse
De Jan Wienesse werd gedoopt door zijn naamgever. Jan Wienesse (1942) was lid van R&ZV De Amstel. Hij won de Hollandbeker in 1965 en 19662. Hij is de enige Nederlandse roeier die in de skiff een gouden medaille won op de Olympische Spelen. Hij deed dit tijdens de Spelen van 1968 in Mexico-Stad. Het is niet bekend wanneer deze boot uit de vaart is genomen.
Dop Logger
De Dop Logger werd gedoopt door zijn naamgever. Dop Logger (1915 – 2005) is op zijn zestiende gaan roeien. Hij was lid van de joodse R&ZV Poseidon in Amsterdam. Daarvoor had hij al gevoetbald, wedstrijd gezwommen, geturnd en gebokst. Dop Logger won als eerste de Skiffhead, een roeiwedstrijd voor skiffeurs. De Skiffhead is afgeleid van de Head of the River en wordt vanaf 1951 jaarlijks geroeid op de Amstel. Dop Logger was ook een botenbouwer en/of -handelaar. De vereniging kocht o.a. een tubwherry bij hem. Het is niet bekend wanneer de Dop Logger uit de vaart is genomen.
Rijnenburg
Het is niet bekend wie de Rijnenburg (2+) heeft gedoopt. De boot is in 1984 total loss gevaren. De naam Rijnenburg verwijst mogelijk naar kasteel Rijnenburg dat aan het eind van de 13e eeuw werd gebouwd in Hazerswoude. Het kasteel werd in 1420 verwoest en niet meer herbouwd. Wel werd door de toenmalige eigenaren, de families Oudshoorn en Aarlanderveen een bescheiden herenhuis gebouwd. Dit is omstreeks 1700 vervallen en sindsdien is er op deze plaats een boerderij. De naam is nog terug te vinden in de Rijnenburgerpolder, een waterschap in de gemeente Alphen aan de Rijn. Het waterschap was verantwoordelijk voor de drooglegging en later voor de waterhuishouding in de polder. Van 1722 tot 1965 werd de polder bemalen door de molen De Rijnenburger in Hazerswoude-Rijndijk. 1 Toelichting Hollandbeker zie bijlage 2 idem Ook in Utrecht is een poldergebied Rijnenburg. Dit gebied is vernoemd naar het voormalige Kasteel Rijnenburg bij Jutfaas.
Berbice I
De Berbice I (4+) werd gedoopt door Daan Ferman (1909 – 1969). Ferman maakte in 1928 zijn Olympisch debuut in een acht met stuurman. De roeiwedstrijden vonden plaats op de ringvaart bij Sloten omdat de Amstel was afgekeurd door de Internationale Roeibond FISA. De acht werd in de tweede ronde uitgeschakeld. In zijn actieve tijd was Ferman lid van DRSV Laga in Delft. Later was hij voorzitter van de KNRB. De naam Berbice verwijst naar een buitenplaats uit de zeventiende eeuw in Voorschoten. De buitenplaats was eerst een boerderij: Allemansgeest. Via de Amsterdamse families de Graeff en Bicker kwam de weilanden en de boerderij in handen van raadspensionaris Johan de Witt. In 1662 werd de boerderij verkocht aan Allard Poelaert, een vermogend lakenkoopman uit Leiden. Hij breidde zijn grondgebied verder uit en liet een vaarsloot aanleggen die in directe verbinding stond met de Vliet. Vervolgens verwierf de Leidse lakenkoopman en tuinspecialist Pieter de la Court van der Voort de buitenplaats. Hij ontwierp en bouwde in 1696 de oranjerie die mogelijk de oudste is van Nederland. In 1785 werd het hoofdhuis van binnen en van buiten verbouwd en verfraaid met een borstwering en een volledig nieuw dubbel zadeldak met ‘lantaarn’. Landschapsarchitect Jan David Zocher sr. kreeg in 1803 de opdracht om de parkaanleg te herzien. Hij creëerde een nieuwe landschappelijke tuinaanleg. Over de vijver ontwierp hij een brug die voor die tijd heel bijzonder was. In 1822 gaf de toenmalige eigenaar Hendrik Staal de buitenplaats de naam Berbice naar de kolonie in Zuid-Amerika die in 1796 door de Engelsen was veroverd en daarna definitief voor Nederland verloren was gegaan. Nadat Johannes Mattheus van Kempen, eigenaar van het naastgelegen Beresteyn in 1856 Berbice verwierf, liet hij op de aangekochte gronden een zilverfabriek bouwen. Het hoofdhuis heeft van 1926-1936 dienst gedaan als showroom voor de N.V. Koninklijke Edelmetaalbedrijven Van Kempen, Begeer en Vos. Berbice werd bezocht door een keur aan buitenlandse gasten. Vanaf 1936 woonde Begeer op de buitenplaats. Zijn dochter Mejuffrouw Begeer was de laatste eigenaresse. Zij ontwierp in 1968 een rozentuin die zij liet aanleggen als verweer tegen de door haar zo verfoeide aanleg van rijksweg N11 west (nu de Rijnlandroute). Mejuffrouw R.J.M. Begeer was de laatste bewoonster, zij heeft de buitenplaats nagelaten aan een stichting.
Lex Redelé
De Lex Redelé (C1x) werd gedoopt door zijn naamgever. Lex Redelé (1939 – 2013) won als lid van de Koninklijke Dortsche R&ZV in 1957 en 1958 de Hollandbeker3. In 1960 maakt hij op 21-jarige leeftijd zijn Olympisch debuut op de Spelen 3 3Toelichting Holland Beker zie bijlage van Rome. Hij kwam uit op het onderdeel skiff maar behaalde geen medaille. De roeiwedstrijden vonden plaats op het Meer van Albano. Lex Redelé is lange tijd lid geweest van onze roeivereniging. De Lex Redelé is in 2016 geschonken aan RV Iris in Lisse.
Duivenvoorde I
De Duivenvoorde I (C4x+) werd gedoopt door dhr. Ursone, lid van het comité van aanbeveling bij de oprichting van de vereniging. De boot bleef tot 2016 in de vaart en werd toen geschonken aan RV Iris in Lisse. De naam verwijst naar het landgoed en het kasteel Duivenvoorde in de gemeente Voorschoten. Duivenvoorde ontleent zijn naam waarschijnlijk aan twee vroegere waterlopen, genaamd de ‘Duve’ en de ‘Voor’. In 1226 wordt al melding gemaakt van ’Duvenvoirt’. Het woonhuis was toen nog een eenvoudige woontoren, een donjon. In de latere middeleeuwen groeide de behoefte aan woonruimte en werden er aan de toren vleugels gebouwd. Later werd het kasteel onder leiding van Johan van Wassenaer (1577-1645) grondig verbouwd en in 1717 werd de zuidvleugel nagenoeg identiek gemaakt aan de noordvleugel. Ook binnen in het kasteel werd er veel verbouwd en gemoderniseerd. Bij volgende verbouwingen in de negentiende eeuw werden een terras met twee bruggen voor het kasteel aangelegd. Bij de laatste restauratie (1958 -1963) werd Duivenvoorde waar mogelijk en aanvaardbaar, teruggebracht naar de toestand van 1717. Acht eeuwen lang was Duivenvoorde via vererving in eigendom van de families Van Wassenaer, Steengracht en Schimmelpenninck van der Oye. Hun bewonersgeschiedenis is nog tastbaar aanwezig. De laatste eigenares, Ludolphine Henriette barones Schimmelpenninck van der Oye, bracht Duivenvoorde in 1960 onder in een stichting. Sinds 1963 is het kasteel opengesteld voor het publiek. Van oudsher is er een aantal boerderijen verbonden aan het landgoed. De oudste boerderij die nog als zodanig functioneert, is de Kasteelhoeve uit ca. 1575. In het begin van de achttiende eeuw liet Arent IX van Wassenaer (1669-1721) Franse baroktuinen aanleggen met strakke zichtlijnen, symmetrische perkjes en vierkante waterpartijen. Halverwege de negentiende eeuw maakte de baroktuin plaats voor een Engelse landschapstuin, aangelegd door Jan David Zocher jr. Hij verwerkte slingerpaden, vijvers, bruggetjes, romantische bospartijen en mooie vergezichten in de nieuwe aanleg. Toen na ruim 150 jaar het Engelse landschapspark veel aan natuurlijke vitaliteit had verloren, kreeg landschapsarchitect Michael van Gessel (broer van ons lid Peter van Gessel) in 2007 de opdracht het park te herstellen. Oude zichtlijnen, boomgroepen, lanen, wandelpaden, gras- en waterpartijen kregen de vloeiende contouren uit de tijd van Zocher terug.
Knipmolen I
De Knipmolen I (W2x) werd gedoopt door Louise Visser en bleef tot 1984 in de vaart. De naam Knipmolen verwijst naar de molen met dezelfde naam in de Knippolder, recht tegenover kasteel Duivenvoorde. De molen staat aan de Vliet en dateert uit 1814 en is sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw eigendom van de gemeente Voorschoten. Het is een conisch gemetselde poldermolen met een met riet gedekte kap en met een buitenscheprad. De Kniplaan, de Knippolder en de Knipmolen zijn vernoemd naar een zogenaamde ‘knijp’, een vernauwing in de Vliet met op deze plaats een wad of doorwaadbare plaats. Hier stond toen een hoefsmederij annex herberg aan de Vliet. Op een gegeven moment is op die plek een ‘gantel’ dat wil zeggen een kwakkel(brug) geplaatst. Zo'n oversteekplaats is een logische plek voor een herberg want bij hoog water moest men wachten om te kunnen oversteken. De polder is sinds 1979 in beheer bij het hoogheemraadschap Rijnland. Bij de C4mDe Knip op blz. 33 wordt nog een andere uitleg van de naam gegeven.
Windlust I
De Windlust I (W2x) was een scheehouten wherry die werd gedoopt door dhr. Wolfsbergen die de boot op een kienavond heeft gewonnen en aan de vereniging cadeau heeft gedaan. Er zijn in de omgeving van de roeivereniging meerdere molens die Windlust heten maar het is aannemelijk dat de naam verwijst naar de korenmolen in het centrum van Wassenaar. De eerste vermelding van een windkorenmolen in Wassenaar dateert van 1406. Op een kaart uit 1550 is te zien dat in de onmiddellijke omgeving van de huidige molen een standerdmolen stond. In 1668 kreeg de molenaar Van Wouw toestemming van de baron van Wassenaar om een nieuwe molen te bouwen. De onderbouw van de molen dateert nog uit die tijd. Het is een ronde stenen stellingmolen op een achtkantige onderbouw. In de periode 1821-1961 waren vier generaties van de familie Mansvelt eigenaar en molenaar. Begin 1962 is de molen voor een vriendenprijs aan de gemeente Wassenaar verkocht. Daarna heeft in 1963-1964 een grote restauratie van de molen plaatsgevonden en in 1998-1999 is de molenwoning gerestaureerd.
Mallegatsluis I
De Mallegatsluis I (W2x voor drie personen) werd gedoopt door Thijs d’Artillac Brill. De boot werd gekocht van Keizer uit Oudekerk aan de Amstel en werd door Jaap Peters en leden van zijn ploeg via het Woerdens Verlaat overgeroeid naar de vereniging. De naam van de boot verwijst naar de Mallegatsluis in Gouda die de verbinding vormde tussen de Hollandse IJssel in het zuiden en de Gouwe in het noorden. De sluis is in de loop der eeuwen diverse malen verplaatst en vernieuwd. Op de plek van de huidige sluis was in 1398 al een schutsluis. Maar deze mocht alleen met speciale toestemming van het stadsbestuur worden gebruikt. Schippers die handelswaren 5 vervoerden tussen Amsterdam en Dordrecht en Antwerpen waren verplicht door de Havensluis of ook wel IJsselhavensluis genaamd de stad door te varen. Het was dan wel een veel langere route naar de Gouwe maar dat bracht opbrengsten voor de Goudse winkels en bedrijven. Een andere noord-zuid vaarweg is heel lange tijd tegen gehouden en heeft zelfs nog tot enige schermutselingen geleid bij de rivier de Rotte. Ongeveer 50 meter ten westen van de huidige sluis werd in 1576 op bevel van prins Willem van Oranje een nieuwe en grotere sluis gebouwd, de Statensluis, waar alleen oorlogsschepen door mochten. Prins Willem van Oranje had deze sluis laten maken omdat hij zich had geërgerd aan het oponthoud die zijn oorlogsschepen hadden ondervonden tijdens hun doorvaart door de stad. Hij meende dat het ontzet van Leiden hierdoor langer had geduurd dan noodzakelijk was. Deze sluis, de Statensluis werd in 1765 afgebroken terwijl op de huidige plaats alweer een nieuwe Mallegatsluis was aangelegd. Ook deze mocht van de stad alleen door oorlogsschepen worden gebruikt. Later kregen grotere vrachtschepen wel het recht van de Mallegatsluis gebruik te maken, maar dan moesten ze eerst drie dagen voor de stad aan wal hebben gelegen. En tegen betaling moest een consent op het stadhuis worden opgehaald. In latere tijd was dit niet meer vol te houden en mocht door de Mallegatsluis geschut worden. De Mallegatsluis is tot het in gebruik nemen van de Julianasluis in 1936 een van de drukste sluizen van Nederland geweest. Nu wordt de sluis vrijwel alleen nog gebruikt door pleziervaart en voor schepen die in het Binnenhavenmuseum liggen. Een mallegat is een water waar wel in maar niet door gevaren kan worden. In dit geval was dit ten gevolge van een stedelijk voorschrift. In het Middel-Nederlands betekent mallen tijd verbeuzelen.
Lobsluis
De Lobsluis (W2x voor drie personen) werd gedoopt door Piet Schierbeek. Piet Schierbeek was op Rijnland en ook op landelijk niveau een belangrijke inspirator voor het toerroeien. Hij schreef daarover samen met Rob Davilar het standaardwerk Toerroeien door Nederland. Piet Schiebeek was zeer strijdbaar als het om toermateriaal ging en hij zette zich ook daadwerkelijk voor het onderhoud. Piet Schierbeek en Rob Davilar waren lid van onze vereniging, Piet Schierbeek werd in 1986 erelid. Over de oorsprong van de naam Lobsluis is niets bekend.
Zelden van Passe
Over de doop van de Zelden van Passe, een overnaadse wherry is niets bekend. 1985 werd de boot verkocht aan de zeevaartschool in Vlissingen. Hans van Willigenburg herinnert zich een tocht in de Zelden van Passe naar Friesland: In de zomer van 1976 is Hans van Willigenburg samen met een tweetal jeugdleden met het schip naar Friesland en terug gevaren. De voorbereiding van de tocht beperkte zich tot het herstellen van gebreken aan het schip: de bankjes en het weer kunnen vastzetten van de huiken over het voor- en achterschip. Na 3 dagen varen stopte het water maken: de naden in de huid waren dicht getrokken. Heen ging het via Oudewater, Vianen, Arnhem en Zwolle. In de enorme sluis bij Vianen schutten we alleen. Er werd omgeroepen dat er nu 30 miljoen liter water werd verspild aan dit kleine bootje. Voor onderweg was er niets geregeld. Gekampeerd werd daar waar het uitkwam, veelal na toestemming van de betreffende boer. Kritiek was de passage van het Tjeukemeer. Daar moesten we toch echt overheen. De golven 6 waren hoger dan het vrijboord. Maar door goed stuurwerk lukte het. In Leeuwarden kon naast Wetterwille, in de jachthaven worden overnacht. Op de terugweg werd op het station te Grouw Fanny van Oosten als 4e bemanningslid opgehaald. In Lemmer werd een lift versierd naar het Amsterdam-Rijnkanaal op het dek van een half geladen vrachtschip op voorwaarde dat wij de voortros zouden bedienen. De schipper voer namelijk alleen. Na 16 dagen werd Rijnland weer bereikt en was het afgelopen met het eten van kersen of bramen onderweg. Er moest weer gewerkt worden. De naam verwijst naar de poldermolen Zelden van Passe, iets ten westen van Zoeterwoude-Dorp, langs de A4. De molen dateert uit 1642 en is gebouwd om de Groote Westeindsche Polder te bemalen op de boezem, de Meerburgerwatering. Tot 1952 bemaalde de Zelden van Passe de polder. De molen is sinds 1962 in het bezit van de Rijnlandse Molenstichting en is weer maalvaardig maar bemaalt alleen nog op vrijwillige basis. In de molen bevindt zich een ijzeren scheprad met een doorsnede van 5,90 m. De molen heeft, volgens overlevering, zijn naam te danken aan het peil van de polder. De boeren in de omgeving waren voor hun vervoer afhankelijk van het peil in de poldersloten. Het peil mocht nooit te laag worden want de boeren moesten met de boot gebruik kunnen blijven maken van de sloten. Je kon het iedereen maar 'zelden van pas' maken. De Zelden van Passe fungeerde als seinmolen voor de molens die de polders in de omgeving bemaalden. In 2005 zijn in de directe nabijheid van deze molen een tweetal grote windturbines geplaatst ten behoeve van het opwekken van energie. Deze molens zijn weer verplaatst voor de aanleg van de Rijnlandroute maar de Zelden van Passe is blijven staan.
Salamander I
De Salamander I (W1x) werd gedoopt door Marten Fortuijn, jeugdlid en zoon van een van de oprichters Jan Fortuijn. De naam verwijst naar de houtzaagmolen De Salamander in Leidschendam. De molen heeft een bewogen geschiedenis. Brand, verval en herrijzenis, De Salamander heeft het allemaal meegemaakt. De Salamander heeft een voorganger gehad, gebouwd in 1643. In 1773/1774 is deze molen, samen met buurmolen De Hoop, grotendeels door brand verwoest. De molens werden in 1777 herbouwd in opdracht van Arnoldus Theodorus Zodaar, eigenaar van de verbrande molens. De Hoop, die iets noordelijker stond, was geheel identiek aan De Salamander. Beide molens behoorden tot het bedrijf Windlust. Tijdens een hevige onweersbuit op 25 juli 1894 verbrandde molen De Hoop en werd niet meer herbouwd. Eind 19e eeuw werd De Salamander gemoderniseerd en voorzien van vier zaagramen. Om ook bij windstilte te kunnen zagen, werd een stoommachine geplaatst. De molen raakte aan het begin van de 20ste eeuw in verval maar werd later in opdracht van de nieuwe eigenaar (Fijnhouthandel en Zagerij J. Koerts N.V.) weer hersteld. De stoommachine bleef het meeste werk doen. Pas als de molen harder kon draaien dan de 7 8 machine, werd gebruik gemaakt van windkracht. In de praktijk draaide de molen (met het volle zeil) pas bij windkracht 4. In 1953 werd De Salamander stilgezet. De molen werd in 1971 aangewezen als beschermd monument maar begin jaren tachtig van de twintigste eeuw was het nog slechts een bouwval. Er werd een paar keer een sloopvergunning verleend maar tot afbraak kwam het niet. Door monumenteninstanties werd namelijk geëist dat de sloop door een erkende molenmaker moest worden verricht, en dat was duur. Vermoedelijk heeft die bepaling de molen van de definitieve ondergang gered. Uiteindelijk is de molen 50 meter richting de Vliet opnieuw opgebouwd. Houtzaagmolen De Salamander is nog altijd vol in bedrijf is.
David Vlugh
De David Vlugh (W1x) was een privébezit van Piet de Lint die ook de naamgever was. Hij heeft de boot aan de vereniging aangeboden. Piet de Lint was een spraakmakend lid van de vereniging. Is Piet de Lint een leerling geweest van de Kweekschool voor de Zeevaart in Amsterdam of kwam hij uit Enkhuizen? Dat zou de naam kunnen verklaren. Het is niet bekend waarom de boot David Vlugh werd genoemd maar het is goed mogelijk dat er via de scheepvaartschool een relatie is aan te wijzen met de historische David Vlugh die vermoedelijk uit Enkhuizen kwam. Deze David Vlugh was een Nederlandse schout-bijnacht uit de 17e eeuw. Tijdens de Slag bij Duijns in 1639 werd hij benoemd tot luitenant ter zee bij de Admiraliteit van het Noorderkwartier. Daarna maakte hij in de jaren 1640, 1641 en 1642 deel uit van de jaarlijkse blokkadevloot van luitenant-admiraal Maarten Tromp voor de rede van Duinkerke tegen de Duinkerker kapers. In die tijd werd de vloot steeds sterker verwaarloosd en Vlugh ging zijn heil zoeken bij de koopvaardij die ook veel beter betaalde. In 1658 ging Vlugh toch weer indirect voor de marine werken want hij deed als schipper van een transportschip mee aan de Slag in de Sont tegen de Zweden. In 1659 werkte hij zo onder vice-admiraal Michiel de Ruyter mee aan de bevrijding van de Deense eilanden. In 1665 leed de Republiek in het begin van de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog een zware nederlaag in de Slag bij Lowestoft. Vlugh vocht daarna als kapitein van Het Wapen van Nassau en behoorde tot het groepje kapiteins dat stug de Britten bleef afslaan totdat de vloot zich over de Vlaamse ondiepten in veiligheid wist te brengen. Hij werd daarvoor op 24 augustus 1666 bevorderd tot schout-bij-nacht als opvolger van de in die slag gesneuvelde Govert ’t Hoen. Tijdens de Tocht naar Chatham in 1667 had hij op zijn vlaggenschip Het Wapen van Utrecht het bevel over de zwaardere schepen in zijn eskader. Dit smaldeel moest de Engelse batterijen in de forten bestoken. Voor zijn aandeel kreeg hij van de StatenGeneraal een gouden ereketen. Tijdens de Derde Engels-Nederlands Oorlog in 1672 deed hij mee aan de Slag bij Solebay met het vlaggenschip Het Wapen van Enkhuizen. In 1673 sneuvelde hij in de Eerste Slag bij het Schooneveld als commandant van een smaldeel van het derde eskader. Hij ligt begraven in de Westerkerk van Enkhuizen.
Persijn
De jeugdboot de Persijn (04+) was een overnaadse gestuurde oarsvier. Deze boot werd beschikbaar gesteld door de KNRB en voor in gebruik name gelakt door de joodse RZV Posseidon in Amsterdam. In april werd de boot overgeroeid. De boot bleef tot 1986 in de vaart en werd toen doorverkocht aan de zeevaartschool in Vlissingen. 9 De naam Persijn verwijst naar het voormalige kasteel Persijn, een zestiende-eeuws kasteel in Wassenaar dat lag halverwege de Haagse wijk Marlot en de Wassenaarse wijk Kerkehout. Het omvatte een landgoed met daarop enkele boerderijen. Het kasteel behoorde aan de Heren van Persijn die een belangrijke rol speelden in het graafschap Holland. Zij lieten het kasteel tussen 1544 en 1550 bouwen. Het werd in het eerste decennium van de 19e eeuw afgebroken. In de 20e eeuw werden er nog enkele boerderijen gebouwd op het landgoed. Kasteelboerderij Groot Persijn werd in 1944 bij een V2-inslag zwaar beschadigd en kort daarop afgebroken. Het geslacht Persijn is een van oorsprong Kennemer geslacht. In de dertiende eeuw behoorden de heren van Waterland en Amsterdam tot een tak van de familie Persijn. Joost van den Vondel verwijst in de Gijsbrecht van Aemstel naar dit geslacht: “Wat riemen voert of zeil heeft d'amirael Persijn”. De Pan van Persijn was ooit het jachtgebied van de Heren van Persijn. Vanaf 1900 werd het jachtterrein ook gebruikt als weide- en teelgrond. In de Tweede Wereldoorlog maakte het gebied onderdeel uit van de Atlantikwall waarvan nog steeds overblijfselen zijn te zien. De Pan van Persijn, in de volksmond Panbos, is nu een recreatiegebied en maakt deel uit van het natuurgebied Berkheide in de gemeenten Katwijk en Wassenaar.
Bellestein
de Bellestein (JOC4) was een jeugdboot die werd gedoopt door de heer J. Gijsman, toenmalig voorzitter van de KNRB. Het is niet bekend tot wanneer de boot in de vloot is gebleven. De naam verwijst naar de zeventiende-eeuwse boerderij Bellesteyn in Wassenaar. Het jaartal 1806 op de gevelsteen kan wijzen op een verbouwing in dit jaar. Oorspronkelijk stond op deze plaats van 1205 tot 1600 het adellijk huis Bellesteyn. Bellesteyn is waarschijnlijk genoemd naar de vermoedelijke stichter van het huis, Jacob Bossairt van Belle. Het huis werd bewoond door Jacob van Kijfhok, heer van Landskroon en door Amelis van Bouckhorst, heer van Wimmemum. Ook in andere provincie kwam de naam Bellestein voor een kasteel of buitenplaats voor.
Recreatiegebied Vlietland
Oostvlietweg 63
2266 GN LEIDSCHENDAM
071-5610314
NL07 INGB 0000 7056 66
siraterceS @rvrijnland.nl
Recreatiegebied Vlietland
Oostvlietweg 63
2266 GN LEIDSCHENDAM
071-5610314
NL07 INGB 0000 7056 66
siraterceS @rvrijnland.nl